De leerling krijgt een werkende computer met randapparatuur die geschikt is voor deze opdracht. Deze opdracht wordt gemaakt in tweetallen. De opdracht duurt ongeveer drie lessen.
De leerling demonteert samen met een klasgenoot de computer, om de computer vervolgens weer te monteren, naar werkende staat. De leerling koppelt de randapparatuur aan de computer en test de wisselwerking tussen de hardware. Controleer: Werken alle onderdelen samen?
Daarnaast maakt de leerling een beeldend verslag van het hele proces en van de verschillende onderdelen van de computer. De leerling presenteert het proces met behulp van het visuele verslag samen met een klasgenoot. Daarbij vertellen zij ook over de functies van de onderdelen.